Cité Metrostation |
Ze is mooi. Een verfijnd, Aziatisch gezichtje met studentikoos
ziekenfondsbrilletje. Een kleurige baret, zoals het een modieuze Française
betaamt, is tot over haar oren getrokken; haar lange zwarte haren piepen er
onderuit. Even begrijp ik niet wat ze zo laat nog op een uitgestorven
zijstraatje van de grote avenues bij een stortcontainer staat te doen. Dan, als
bij donderslag, realiseer ik me dat het matras met kapotte dekens, drie
portiekjes terug, aan hààr toebehoort. Terwijl Kornelis en ik doorbenen naar ons
hotel, maal ik toch enigszins ontredderd over haar door. Ze lijkt te veel op een
porseleinen popje om veilig te zijn op straat. Hoe oud is ze? Achttien,
negentien? Jonger nog? De meest gruwelijke scenario’s over wat een vrouw alleen
kan overkomen als ze onbeschermd slaapt, komen in me op. En het vriest, in de ijzige
rue’s van Parijs. Daar doen die dekens weinig aan. Even denk ik aan de
slaapbank in onze kamer, waar nu slechts onze koffers rusten. Maar ik heb de
moed niet om terug te lopen naar ’t ogenschijnlijk schuchtere meisje dat mijn
blik daarnet ontweek, en ik weet niet wie banger is voor wie... En als ze haar
matras en dekens achterlaat, zijn die morgen, net als wij met onze hotelkamer,
met de noorderzon vertrokken. Twee weken later, in Nederland, spookt ze nog
altijd door mijn gedachten. Hoe kwam ze daar, aan lager wal, en was ze nog te
helpen, of reeds reddeloos verloren? Drugs, drank, ze hadden zich geen van
beiden in haar gelaat genesteld. Ik hoop dat ‘t haar goed gaat, dat ze veilig
is, gezond en warm. Ongeschonden. Dat bovenal. Ik weet wel dat als ze ons om
geld had gevraagd, ik ons beider portemonnees had geleegd... Maar ze zei niks,
zocht gewoon stilletjes verder in de container met enige schaamte. Een ogenblik
slechts, 'n paar seconden terwijl we langsliepen op straat, pratend over wat we
die dag hadden meegemaakt. Het moment was voorbij voor we in de gaten hadden
dat het een moment wàs.
___
De bordjes die we volgden, na aanwijzigen op de app op mijn telefoon, deden
ons in een doodlopend stuk metro-labyrint belanden waar slechts een lift ons
uitnodigde in te stappen. Een andere route naar ons perron was er schijnbaar
niet. Met enige verwarring stonden we naar het paneel te gapen met een grote
rode knop, en héél veel Franse instructies. Die we niet konden lezen. Volslagen
nutteloos. Intussen schuifelde een oude, nicotinevergeelde Parijzenaar bij ons
de lift in, de metrokaart zo’n beetje in zijn rimpelige gezicht gegrift. Kornelis
zei iets over dan maar drukken, en mijn vinger ging naar de rode knop. “Non!”
exclameerde de Fransoos, en gebaarde iets dat “Lekker zo laten, komt vanzelf
wel goed” voor leek te stellen. Ik schrok even, en begon de kleur van m’n jas aan
te nemen; bloos-rood. Bijna hetzelfde moment sloten de deuren zich, en begon onze
lift haar weg naar beneden. Daar aangekomen openden de deuren zich op het
perron dat we voor ogen hadden gehad. De opa stapte lachend naar buiten, zijn
armen wijd, alsof hij eigenhandig dit station speciaal voor ons tevoorschijn
had getoverd. “Ouvrir!” (Open!) riep hij uit als een triomferende Houdini,
vervolgde zijn weg, en verdween in de malende menigte.
___
Ze stond in de metro, en haar eigen perfectie was 't kind volkomen vreemd.
Ze zal niet ouder dan 14 zijn geweest, wellicht 12 of 13 zelfs, maar ze had de houding
van een model, en een onbevangen blik waar de meeste actrices jaren op moeten
oefenen. Ze las de Franse tekst naast de deurtjes van onze coupé, maar voordat
ik mijn camera kon pakken om haar vast te leggen, keerde ze terug naar haar
zitplaats, en haar moeder. Parijs is vol mooie vrouwen, maar het gebeurt niet
vaak dat je 'n dergelijk meisje ziet dat je haar schoonheid zelfs niet een
beetje jaloers misgunt, simpelweg omdat t haar niet naar t perfecte hoofdje was
gestegen. Moge ‘t zo blijven tot in lengte van dagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten