zaterdag 14 september 2013

BrabantsBaarns




De grijze dame kijkt met een blije schittering in haar ogen naar ons op, terwijl ze ons vertelt over de kerk waar we ons in bevinden, de gemeenschapszin onder de parochianen, en boven al de vreugde die komt kijken bij het geloof in Jezus. De gezangen zijn, behalve tijdens de familiemis, Latijn-Gregoriaans, en het mozaïek bij de ingang is ontworpen en gemaakt door de kerkgangers, voor de kerkgangers. Haar goedmoedige enthousiasme is niet opdringerig, verre van dat zelfs… Ze is gewoon, in dat moment, gelukkig dat ze kan vertellen over iets dat haar zo na aan het hart ligt.





Het is Open Monumentendag 2013, en Kornelis en ik staan in de Nicolaaskerk in Baarn. Vooralsnog is de kerk vrij leeg, iets wat over de net prachtig gerenoveerde en bezochte Wintertuin niet gezegd kon worden, en ik vraag me af of het iets te maken heeft met de gereformeerde, protestantse boventoon die in Het Baarnsche gevoerd word. De opulentie van het Roomsche maakt de gemeenschap hier vaker wel dan niet wat ongemakkelijk, lijkt het. Maar voor mij spreken de verfijnde zilveren Godslampen en de zachte blik van Jezus bij de kaarsjes, vooral van nostalgie naar iets dat ik zelf niet echt heb meegekregen. Het Brabant van mijn grootouders wellicht? Waar mensen ook samen projecten aangingen zoals dat Lam Gods mozaïek in de Nicolaaskerk, omdat vele handen licht werk maakten…?  Ik maak de foto’s waar ik voor kwam, steek wat kaarsjes aan bij het Mariabeeld voor onszelf, geliefde overledenen en de gezondheid van hen die ons na zijn, en bij het verlaten van de kerk springen toch even de tranen in mijn ogen. Geroerd, zeker, maar waardoor is me niet helemaal duidelijk. Gedachten over Brabant blijven de rest van de dag langzaam bovendrijven.

Het verschil tussen de volksstammen boven en beneden de rivieren is in mijn optiek zelfs nu, na de industrialisatie, de ontzuiling en wat al niet meer, nog altijd voelbaar. Het Brabantse land blijft gemoedelijker, uitnodigender, Bourgondischer, dan hetgeen voorbij de Maas en Waal ligt. Historisch gezien was Brabant een beetje het achtergestelde kindje van Nederland. De populatie, zeker in de grote steden zoals textielfabriek-bezaaid Tilburg, bestond uit arme arbeiders, een handjevol rijkere boeren, wat kloosters en welgestelde industriëlen. Maar om die eersten ging het. Mensen hadden weinig, maar sámen hadden ze veel. De buurvrouw had wat zult, de weduwe op de hoek wat bloedworst, en het gezin verderop wat kaas. Voor ieder een relatief karig maal, maar zodra de tafels gedekt werden en iedereen zijn dis ter tafel bracht, werd er goed gegeten door de hele buurt. Brabantse koffietafels zijn nog altijd vaste prik na een uitvaart, een samenzijn waar nagepraat kan worden, uitgehuild, en met regelmaat ook gelachen. Zeker als de anekdotes met een Schrobbelèr of Jonge Klare -naast het obligate kopje koffie- loskomen. Men was trots en liep niet met armoede te koop: als je visite had werd alles uit de kast getrokken, ook als dat betekende dat je zelf de komende week met minder toe zou moeten. De uitbundigheid met carnaval, voor ’t vasten, de askruisjes en contemplatieve periode illustreert de “kop op, samen verder” mentaliteit waar ’t om begon, in tegenstelling tot het zuip-en-kotsfestijn dat tegenwoordig de Amsterdammers naar de Peelregionen trekt. (En hetzelfde carnaval waar ik al sinds kindsbeen af voor op de loop ben omdat het me allemaal te uitbundig was: gedwongen vrolijkheid trok me niet zo. )

In wat voor deze voormalige Brabo nog altijd het Hoge Noorden is, is het toch wat killer. En als ik dat stel komt daar enig schuldgevoel bij kijken. Uiteindelijk is mijn schoonfamilie alles behalve! Niet alleen mijn schoonouders, maar ook de ooms, tantes, neven en nichten, en hun respectievelijke aanhang, zijn nooit minder dan uitermate hartelijk en verwelkomend geweest. Taartpuntjes zijn dan misschien wat smaller en koekjes blijven zelden in een open trommel op tafel staan, maar dat kan niet verantwoordelijk zijn voor een toch-net-niet-zoals-vroeger gevoel. Het fenomeen “Gooisch parkeren” is misschien een mooi voorbeeld. Meestal betreft het dan een grote auto, vaak een Audi of iets van gelijke strekking, die scheef geparkeerd staat. Maar niet zomaar scheef. Nee, twee-parkeervakken-inpikkend scheef. En dan ’t liefst nog zo dat de daarnaast geparkeerde persoon zijn of haar auto niet meer in kan. Het “wie het breed heeft, laat het breed hangen” syndroom. Geblondeerde trofeevrouwen die eigenlijk niet met zo’n grote auto overweg kunnen, of nouveau riche patsers die gewoon vinden dat ze recht hebben op twee vakken, het is om ’t even: je kunt als “gewone burger” naar een parkeerplekje fluiten. Voor de duidelijkheid, mijn schoonfamilie parkeert uitstekend… Ze klappen zelfs hun zijspiegels in, -voor behoud der spiegels en/of om zichzelf kleiner te maken zodat ze een ander niet in de weg staan- dus dat is dan weer het punt niet… Toch is de atmosfeer over het algemeen anders. Eerlijkheidshalve moet ik erkennen dat Baarn eigenlijk het Den Bosch van het Gooi is. De mensen hier zijn open en vriendelijk, maken een praatje… Als we dan even overwippen naar bijvoorbeeld Laren, waar het lijkt of echt iedereen met de neus hoog in de lucht loopt (alsof koude kak haar eigen luchtje niet kan harden), tja… Daar loop ik me bijna te verexcuseren dat ik besta, voel me allesbehalve op mijn gemak, en kan niet snel genoeg terug naar “mijn” Baarn. Of het ook allemaal echt zo is, of dat dat slechts de indruk is van een stadsprovinciaaltje, geen idee. Het kan zeker ook aan mij liggen!

Feit blijft dat ik aan het einde van de dag in de auto zit met een voor mij verpletterende conclusie. Ik mis Tilburg. Ik heb me er nooit echt thuis gevoeld, als timide typetje in een maalstroom van uitbundige mensen, en ben veel meer op m’n plaats in het rustigere, doe-maar-gewoon-dan-doe-je-gek-genoeg noorden. Maar ik mis de architectuur, de geschiedenis, en het stukje van mezelf dat ontegenzeggelijk Tilburgs is en altijd zal blijven, wellicht tegen wil en dank. Maar het is gewoon zo.

In mijn gedachten zie ik steeds een lichtelijk gekreukt zwart/wit fotootje voor me van mijn moeder en haar broer, die samen met nog wat andere kinderen een beschuitje aten, gezeten op ’n muurtje in de buurt waar ook ik als kind nog zou gaan spelen voor de sloophamer er doorheen ging. Het leven was in de jaren ‘50 niet makkelijk, maar toch sprak er iets idyllisch uit. Dat is, voor mij, hèt beeld van Brabant. Misschien zie ik er iets in dat er niet is, of romantiseert de roze bril van afstand tussen het leven daar, vroeger,  en het leven hier, nu,  de boel enigszins. Ik ben dol op Baarn en de mensen hier, en ben hier ook echt thuis. Maar ik mis wel de koffie zoals m’n oma die zette. Misschien mag dat ook wel…?