maandag 23 december 2013

(Niet zo heel erg) Stille Nacht



Weinig dingen zijn zo funest voor de kerstsfeer als een bezoek aan de lokale Albert Heijn, op de avond twee dagen voor Kerst. De stampvolle parkeerplaats had een indicatie kunnen zijn wellicht… En het feit dat de lieve Wit-Russische dame van de daklozenkrant door de gillende, winkelpubliek-met-handscanners-dood-zappende koters haar uit haar droge halletje de regen in hadden gejaagd ook. Vanonder haar inmiddels uitwringbare mutsje, weggedoken in haar jas, wenste ze ons een goede avond, waarna we naar binnen struikelden.
…Eenmaal binnen struikelden we lustig verder. Over vakkenvullers die bijkans wanhopig poogden de schappen te vullen, onder toeziend oog van morrende klanten die ook in dat schap wilden zijn; de koopwaar werd nog net niet uit de vuller’s handen gegrist. En over kinderen die door het pand races hielden, en probeerden de glazen winkelpui van binnenuit te slopen met grof geweld. Moeders die òf levensmoede uit de ogen keken, òf net deden of ze kinderloos waren gebleven en het echt haar kinderen niet waren die "MÁÁÁÁMMÁÁÁÁÁÁ" gilden, zeulden zichzelf door de wandelpaden. Slalommend om de kratten van de vakkenvullers heen, en de licht schizofrene zwerver ontwijkend die bij de groenten bleef hangen en tegen alles en iedereen aan ging ouwehoeren, baanden we ons een weg door wat bijna niet anders betiteld kan worden dan het Voorportaal van de Hel.  Moordnijgingen kregen steeds meer de overhand. Met een grote boog terug richting de groenten, hopend dat de getikte man met lang haar en glitter-cowboyboots reeds was vertrokken en de weg vrij zou zijn richting de erwtjes en worteltjes, verdraaide ik vloekend m’n onderrug, staand op de hoek van het gangpad. Verwensingen uitend stond ik met een gezicht als een donderwolk naar Kornelis te kijken, die gewoon doorkletste, aangezien hij mij boven het kabaal onmogelijk nog kon verstaan. Ik kijk vervolgens de gang in, en wie staan daar?
Een van Kornelis z’n neven, en diens vriendin. Leuk, goed uitziend stel, vlot, werken in de zorg; je kent ze wel, mensen die ’t allemaal op een rijtje hebben, en hóúden. Het eerste wat ik zeg is: “Begin in godsnaam nooit aan kinderen!”. En ik heb er meteen spijt van, want het zouden niet alleen puike koters zijn, maar zíj zouden ze als ouders zijnde nog in ’t gareel kunnen houden ook. Stom, stom, stom. De melding dat ze ’t diezelfde middag nog drukker hadden gezien, met auto’s die rondreden tot er een plekje vrijkwam op de parkeerplaats, deed ons voornemen volgend jaar òf gaan vasten, òf alles maar uit de vriezer trekken, òf ergens uit eten gaan waar kerst simpelweg niet bestaat.
Ik hou van kerst, echt waar. Maar ik denk niet dat de kerstgedachte bestaat uit winkelpersoneel en onschuldige winkelaars terroriseren met races, gebonk en gegil. Ik geloof niet in een kerstgeest die de schat van een daklozenkrantverkoopster haar toevlucht doet nemen in de regen, omdat de kinderen binnen onhoudbaar zijn.  Zulk gedrag had ík eens moeten uitproberen… Ik was een stil, verlegen opdondertje, en nog werd me wel eens verweten dat ik brutaal was. Nee… Een wáárlijk Stille Nacht (b)lijkt een mythe, helaas. Maar eenmaal bij ons thuis is het wel redelijk rustig. Kornelis speelt zachtjes gitaar omdat hij kerstliedjes wil instuderen, de wasdroger ruist op de achtergrond. Onze kerstboom twinkelt wat in de woonkamer. De witte chocolademousse met vanille, en de potjes champignons hebben het ook naar de ijskast en de provisiekasten gered… Voorlopig is het vrede op aarde. Bij ons thuis dan, tenminste.
De kerstgedachte. Vrede op aarde aan alle mensen van goede wil... Beetje moeilijk soms. Bij het verlaten van de AH werd ons een timide lach en een “fijne feestdagen” geboden door de daklozenkrantverkoopster. Bij de auto plofte ik enigszins voorzichtig neer op de stoel, wat m’n onderrug in dankbaarheid accepteerde, en begon ik te graven naar ’t extraatje dat ze altijd krijgt met kerst. “Nee, dat heb ik ook nog wel in m’n portemonnee, ga jij maar gewoon rustig zitten.” Heel even later heeft Kornelis het boodschappenkarretje teruggebracht, en ons kleinigheidje gedeponeerd bij de Wit-Russin die altijd verlegen wordt als we iets meer dan anders doen. “Ze vond ’t te veel. Dus ik ben maar snel weggelopen, anders geeft ze wat terug.” Nee…. Ze heeft ’t meer dan dubbel en dwars verdiend. Want stiekem is het wel zo dat in die chaos, ze nog altijd glimlacht als een engel; de rust en bescheidenheid zelve. Een klein fragmentje Kerst met een doorweekte muts op.          

woensdag 27 november 2013

Parijse Observaties (Zomaar wat losse stukjes)


Cité Metrostation



Ze is mooi. Een verfijnd, Aziatisch gezichtje met studentikoos ziekenfondsbrilletje. Een kleurige baret, zoals het een modieuze Française betaamt, is tot over haar oren getrokken; haar lange zwarte haren piepen er onderuit. Even begrijp ik niet wat ze zo laat nog op een uitgestorven zijstraatje van de grote avenues bij een stortcontainer staat te doen. Dan, als bij donderslag, realiseer ik me dat het matras met kapotte dekens, drie portiekjes terug, aan hààr toebehoort. Terwijl Kornelis en ik doorbenen naar ons hotel, maal ik toch enigszins ontredderd over haar door. Ze lijkt te veel op een porseleinen popje om veilig te zijn op straat. Hoe oud is ze? Achttien, negentien? Jonger nog? De meest gruwelijke scenario’s over wat een vrouw alleen kan overkomen als ze onbeschermd slaapt, komen in me op. En het vriest, in de ijzige rue’s van Parijs. Daar doen die dekens weinig aan. Even denk ik aan de slaapbank in onze kamer, waar nu slechts onze koffers rusten. Maar ik heb de moed niet om terug te lopen naar ’t ogenschijnlijk schuchtere meisje dat mijn blik daarnet ontweek, en ik weet niet wie banger is voor wie... En als ze haar matras en dekens achterlaat, zijn die morgen, net als wij met onze hotelkamer, met de noorderzon vertrokken. Twee weken later, in Nederland, spookt ze nog altijd door mijn gedachten. Hoe kwam ze daar, aan lager wal, en was ze nog te helpen, of reeds reddeloos verloren? Drugs, drank, ze hadden zich geen van beiden in haar gelaat genesteld. Ik hoop dat ‘t haar goed gaat, dat ze veilig is, gezond en warm. Ongeschonden. Dat bovenal. Ik weet wel dat als ze ons om geld had gevraagd, ik ons beider portemonnees had geleegd... Maar ze zei niks, zocht gewoon stilletjes verder in de container met enige schaamte. Een ogenblik slechts, 'n paar seconden terwijl we langsliepen op straat, pratend over wat we die dag hadden meegemaakt. Het moment was voorbij voor we in de gaten hadden dat het een moment wàs.
___

De bordjes die we volgden, na aanwijzigen op de app op mijn telefoon, deden ons in een doodlopend stuk metro-labyrint belanden waar slechts een lift ons uitnodigde in te stappen. Een andere route naar ons perron was er schijnbaar niet. Met enige verwarring stonden we naar het paneel te gapen met een grote rode knop, en héél veel Franse instructies. Die we niet konden lezen. Volslagen nutteloos. Intussen schuifelde een oude, nicotinevergeelde Parijzenaar bij ons de lift in, de metrokaart zo’n beetje in zijn rimpelige gezicht gegrift. Kornelis zei iets over dan maar drukken, en mijn vinger ging naar de rode knop. “Non!” exclameerde de Fransoos, en gebaarde iets dat “Lekker zo laten, komt vanzelf wel goed” voor leek te stellen. Ik schrok even, en begon de kleur van m’n jas aan te nemen; bloos-rood. Bijna hetzelfde moment sloten de deuren zich, en begon onze lift haar weg naar beneden. Daar aangekomen openden de deuren zich op het perron dat we voor ogen hadden gehad. De opa stapte lachend naar buiten, zijn armen wijd, alsof hij eigenhandig dit station speciaal voor ons tevoorschijn had getoverd. “Ouvrir!” (Open!) riep hij uit als een triomferende Houdini, vervolgde zijn weg, en verdween in de malende menigte.     
___

Ze stond in de metro, en haar eigen perfectie was 't kind volkomen vreemd. Ze zal niet ouder dan 14 zijn geweest, wellicht 12 of 13 zelfs, maar ze had de houding van een model, en een onbevangen blik waar de meeste actrices jaren op moeten oefenen. Ze las de Franse tekst naast de deurtjes van onze coupé, maar voordat ik mijn camera kon pakken om haar vast te leggen, keerde ze terug naar haar zitplaats, en haar moeder. Parijs is vol mooie vrouwen, maar het gebeurt niet vaak dat je 'n dergelijk meisje ziet dat je haar schoonheid zelfs niet een beetje jaloers misgunt, simpelweg omdat t haar niet naar t perfecte hoofdje was gestegen. Moge ‘t zo blijven tot in lengte van dagen.

maandag 4 november 2013

Broekhoven (Mogelijke andere titels: "Ik ben 'n oude sok" of "Wie voor een dubbeltje geboren is...")



Links de sigarenboer, rechts Mari's Groenten & Fruit. Midden, de toegang tot de Van Malsenhof

Na één enkele aflevering van Roy Donders: Stylist van het Zuiden, staat ‘t Tilburgse Broekhoven (het Vogeltjesbuurt gedeelte, ook bekend als Broekhoven III) wat Nederland betreft op de kaart. Een vrij kleurrijke kaart ook nog. Met glittertjes en pailletten. En heel veel haarspray. 


De Van Malsenhof. Wij woonden aan de linkerkant, op nummer 6.
De sloop reeds begonnen
Ik heb mijn vroegste jeugd doorgebracht op Broekhoven I, toen de Van Malsenhof nog bestond, en de arbeidershuisjes daar generaties Tilburgers hadden gehuisvest. Mijn oma woonde op Broekhovenseweg 44, vlakbij Mari de groenteboer. Mari woonde boven de zaak, die over een poort gelegen was. Eenmaal onder die poort door kwam je bij de achteringang van mijn oma’s huis, en mijn straat: de Van Malsenhof. In mijn beleving was het een enorme avenue, maar als ik de foto’s bekijk van vlak voor de afbraak van ons wijkje, was ’t maar een petieterig stukje karrespoor. Een vriendin van mijn oma, Riet, woonde een paar huizen van ons vandaan. De jeugdvriendin van mijn moeder woonde tegenover ons, en háár dochter, Patricia, was mijn beste vriendinnetje. Net wat ik zeg; generaties waren er bij elkaar en bleven er samen. En ja, het was een volksbuurt. De deur kon ten alle tijden open blijven, en als je dan thuiskwam had Tiny met de eeuwige krulspelden en haarnetje van nummer 8, snijbonen uit de volkstuin bij ’t Leypark op het aanrecht gelegd. Als ik ziek was belde mijn moeder bij haar naar de dokter, want zelf hadden we geen telefoonaansluiting. Het was de crisis van de vroege jaren ’80, en van je medemens moest je ’t hebben. De buurman op nummer 4 was duivenmelker. Toen hij en zijn vrouw 50 jaar getrouwd waren, maakten de heren in de wijk een bloemenboog van kleurig crêpepapier, kleedden ze zich als duivenhouder met stofjassen en anti-vogelshit-petjes, en boden hun geschenk aan: een enorme pot vogelvoer, waar hun kado in stuivers in vermengd zat. Dat werd toen nog gedaan, letterlijk met de pet rond voor zo’n beetje het oudste stel op die postcode, wier vogels je ramen vrolijk volscheten. Ondersteboven vliegen kreeg buurman ze namelijk maar niet aangeleerd. 

 Patricia en ik speelden in de tent die m’n moeder naar een ontwerp in de Libelle voor me genaaid had. Danielle, die een paar jaar ouder was dan ik, tolereerde mijn kinderlijke aanwezigheid ook bijzonder geduldig. M’n eerste verliefdheid, naast Spiderman en Optimus Prime, was op Jackie met zijn stoere zakmesverzameling. Jessica en ik lagen elkaar niet meer zo nadat ze me in haar donkere slaapkamer opgesloten had, maar och. Ik tekende net zo lief in m’n uppie, op het stenen muurtje om onze voortuin. De moeder van Patricia leerden me rolschaatsen en fietsen. Tot frustratie van m’n vader, die me niks aangeleerd kreeg omdat ik een koppig snertjong was. (Mijn woorden overigens, niet de zijne.). De analfabete Malle Pietje met z’n flaporen en ontbrekende vingers bracht tot goedmoedige hilariteit van de hele buurt de krant rond die hij zelf niet kon lezen, en Pita stak m’n rode bal helemaal niet lek toen hij in haar tuin terecht kwam, al zwoeren de andere kinderen dat geen voetbal veilig voor haar was. Hoe tekenend is het dat ik, na zo vaak verhuisd te zijn en eigenlijk nergens ooit echt mijn buren te kennen, de voornamen van de mensen nog weet uit het gebied waar ik van mijn 3e tot pakweg 10e jaar woonde? Maar het is zo, en zo was het.

Restanten van de Molen. Op de achtergrond de eveneens gesloopte kerk van parochie Broekhoven II.

Kruising Broekhovenseweg / Ringbaan Zuid
Ik ging echter niet naar de kleuterschool en basisschool om de hoek. Wat de beweegredenen zijn geweest weet ik niet meer, maar ik kwam op De Kindermolen terecht, op de grens met Broekhoven II. Vernoemd naar de Molen van Broekhoven, die al lang en breed in verval was geraakt en ik bíjna niet anders heb gekend dan als veldje met verdwaalde korenaren, tot de Kwit-Fit er gebouwd werd. Die eerste dag op de kleuterschool kwam ik naast Ingrid terecht, en we hebben jaren samen de zwemlessen, de scouting en het puberen overleefd, tot aan ’t voortgezet onderwijs aan toe. (En tja, Facebook hè. Je komt elkaar toch weer tegen). De meeste kinderen daar, gingen naar de basisschool waar ook mijn vader’s broers nog les hadden gehad van de fraters. Die waren al lang weg, maar Meneer van Son was er nog, een overblijfsel uit de overgangsperiode naar seculier onderwijs. Terwijl ik daar onderricht genoot, fuseerde de school met De Kindermolen. Het oude klimrek verhuisde met de kinderen mee naar ons gebouw, en de R.K. Jozefschool werd omgedoopt tot de neutralere, openbare Populier. 


Villa Castagnola
 Onderweg naar school liep ik altijd langs Villa Castagnola, waar de doktersvrouw me ooit nog binnen de hekken uitnodigde om kastanjes uit haar tuin te rapen. Ik heb die herfst kastanje-poppetjes gemaakt tot de prikkertjes helemaal op waren. (Of allemaal gebroken… Die kastanjes waren taai!). Op diezelfde straathoek doorweekte een haastende auto mij en m’n moeder toen we bij een plas stonden te wachten tot we over konden. En met m’n verzwikte enkel heeft ze me ooit helemaal naar huis gedragen. Bijna thuis vroeg ze hoe ’t met m’n zere pootje was. “Goed hoor!” Ik werd prompt weer op de grond gedeponeerd, want ja, dat had ik ook wel een paar huizenblokken en veel zweet des aanschijns eerder mogen zeggen!

Uiteindelijk zijn we uit die buurt vertrokken, omdat alles gesloopt werd. Het knusse huisje van mijn Oma, waar een geschilderde replica van de albumhoes van Osibisa op zolder stond, verdween. Er was altijd soep of een beschuitje met gestampte muisjes voor me bij Oma, de blauwe druifjes stonden daar in de tuin die ik harkte, met de ouderwetse zinken vuilnisbakken bij de poortdeur…  En Oma in d’r kleurige schorten moest verhuizen naar de nieuwbouwflat in de binnenstad waar pakweg twee decennia later m’n moeder ook zou gaan wonen. Ze heeft er nooit echt contact met de buren gehad, mijn Oma. Het was geen flat-mens. Ons eigen huisje met de achtertuin waar ik de plantjes melk en wittebrood gaf omdat ze dan net als ik, goed zouden groeien, moest plat. En terwijl de buurt langzaam leegliep, werden de leegstaande huizen met regelmaat in brand gestoken. Met benzine doordrenkte brandende autobanden werden naar binnen gerold. Soms iets dichter bij bewoonde huizen dan ons lief was. In mijn herinnering ging er wel eens in de week een huis of twee in vlammen op. Er werd vaart gezet achter de sloop om erger, -gewonden, doden- te voorkomen. Grijze blokkendozen kwamen er voor in de plaats. Mijn oude kleuterschool ging tegen de vlakte, de molen waar ze naar vernoemd was achterna. Villa Castagnola moet plaats maken voor de Lekker & Laag, tegenwoordig de Jumbo. En deze zomer zag mijn oude basisschooltje voor de laatste keer kinderen vertrekken bij de zomervakantie. Inmiddels was ze tot Zuiderlicht omgedoopt, en verworden tot “lespunt”. Wat is een “lespunt” in godsnaam? Wat is er mis met “school”?!
In Tilburg heeft men het nog altijd over Cees de Sloper; burgemeester Becht, die al wat mooi was aan Tilburg met de grond gelijk maakte. Het oude gemeentehuis, het treinstation, het plein voor het Paleis Raadhuis. Alles moest er aan geloven. Maar lang na zijn vertrek bleef Tilburg in flux. Broekhoven I, zoals ik het me herinner, is in de loop van mijn jeugd verbrokkeld voor mijn ogen.
Precies zoals ik ze had!
 “Vroeger” is een land hier ver vandaan, dat ruikt naar Oma’s soep en gestampte muisjes. Naar het lichtelijk verlepte groenige geurtje van Mari de groenteboer en het tabaksaroma, gemengd met cederhout, van het sigarettenwinkeltje aan de andere kant van de poort. Het is er welriekend, naar zomer en kinderzweet, en je reist er doorheen op geel-blauwe rolschaatsjes van Bart Smit. Dàt is Broekhoven. Dat is, in mijn gedachten, nog altijd Tílburg. Minder haarspray en glitters. Meer geborgenheid en warme herinnering. Dàt is waar ik vandaan kom. Dàt krijgt niemand gesloopt. 




…En hier in Baarn wordt ik als “Koude Kak” bestempeld! O, ironie!

     (Foto's van de website van Regionaal Archief Tilburg op de rolschaatsen na, die komen van deze site)
                                        

zondag 13 oktober 2013

Hoort! Wie Klopt Daar, Kinderen?



In de hozende regen stond een zestal paarden in een weide langs de Bosscheweg, half te verzuipen. Allen diep bruin tot zwart, op één na: ’n schimmel. Het daaropvolgende gegrinnik moest ik even aan mijn man uitleggen. In mijn hoofd had ik namelijk, ook tot mijn eigen verrassing, mezelf luidkeels en half manisch horen gillen, “Het paard van Sinterkláás!”
Sommige dingen gaan nooit helemaal over. Hoewel de extra dikke speelgoedcatalogus van Bart Smit al lang en breed ten prooi is gevallen aan generieke politieke correctheid, en derhalve geen Sint, noch zijn Pieten meer te bekennen zijn op de pagina’s, duiken zowel ik als Kornelis er meteen op zodra hij in de bus ligt. Sinterklaas pre-pret in papiervorm! Racebanen, Lego, (Xbox 360) spelletjes, het is en blijft allemaal toch spannend. Zelfs al oormerken we geen bladzijden meer, en zetten we ook geen cirkeltjes om de vurig gewenste cadeautjes. 
In afwachting van Het Heerlijk Avondje

Het magische van Sinterklaas… De weken tevoren, dat de banketstaaf van de Hema groot ingekocht werd en bij mijn Oma op de kachel aan de Broekhovenseweg 44, (voor de sloop van die kleine huisjes) in een stuk zilverfolie lag op te warmen... De dampende chocolademelk met slagroom, de taaitaai en pepernoten. De intocht van de Sint in Tilburg, waarbij het paard wel eens op hol sloeg en de inmiddels straalbezopen (want met borrels opgewarmde) goedheiligman van haar rug wierp. Dat waren nog eens tijden! De bezoeken van Sinterklaas op school, en de Pieten die het strooigoed altijd in die hoeken gooiden waar de meeste stofnesten lagen… Het hoorde er allemaal bij.    
Ik weet me de Sinterklaasperiode nog te herinneren dat ik eigenlijk wel wist dat hij niet bestond… Maar toen ik per ongeluk een douchegordijn kapot had getrokken, schreef ik voor de zekerheid maar een briefje aan de Sint, dat ’t toch echt niet expres gegaan was. Je wist uiteindelijk maar nooit!
Of het jaar dat ik moest zoeken naar m’n kadootjes. Ik had het hele huis ondersteboven, maar niets… Ik begon de moed op te geven toen ik die sinterklaasavond, in het licht van de woonkamer, een klein wittig vierkantje op het gazon in de achtertuin zag liggen. Ik naar buiten met een zaklamp, de miezerregen in. Jawel, het was een pakje! Met wit papier, en daarop rode mijters en gouden bisschopsstaffen.  Toen ik het van de grond af haalde en opkeek, scheen mijn zaklamp in de schuur: meer wit, meer pakjes! En hallo, nieuwe fiets! Hoera, een Kinderen voor Kinderen LP! Heerlijk, die spanning, die anticipatie…
Ook toen ik ouder werd bleef ik m’n schoen braaf zetten. Zo eindigde in ’90 het dagboek van Twin Peaks’ Laura Palmer in m’n laars. Dat was nog eens wat anders dan ’n Sinterklaaskleurboek!
Oud boek, nieuwe pepernoten

Jaren later resideer je in Baarn, en woon je de intocht van de Sint bij. Eigenlijk net te laat aangekomen, want de stoet was net voorbij, zette ik ’t met m’n 30+ op een lopen. Ik haalde de Sint met z’n schimmel in, en stak hem mijn hand toe. Sint keek wat verbouwereerd: waar was mijn koter? “Fijn dat U er weer bent, Sinterklaas!”. Ik ben terug naar huis gehuppeld. Ik had een handje van de Sint gehad! Toch een overwinning, want als kind durfde ik nooit tussen al die andere dringende kinderen door… Het heeft even geduurd, maar ik had m’n handje binnen!
Tegenwoordig wisselen we kado’s uit met kerst, en van Sinterklaas merken we weinig meer behalve dan dat we ieder jaar tot onze enkels in de modder langs de kade van de Eem staan om te zwaaien naar de twee sinterklazen op de boot: de “echte”, en oom Wybe, die als EHBO-er meevaart. (Sorry Wyb!). Dat, en uiteraard de pepernotenverslaving van Kornelis: hij blijft ze bunkeren tot diep in maart. Al wat er bij de Kruidvat in de uitverkoop gegooid wordt na 5 december, wordt bij ons thuis liefdevol in de berging opgeslagen, en neemt hij onder anderen mee naar z’n werk om op te eten. Maar sinds m’n schoonzus verhuisd is naar Zeist, houdt het daar ook zo’n beetje op. Vroeger gingen we nog met jute zakken gevuld met snoepgoed en een dom kadootje of zo bij bij elkaar op de deur rammen om daarna weg te rennen, maar dat is wat lastig nu zij en wij in flats wonen, en sleutels tot elkaars galerij ontberen. Ik mis toch de tijd dat we m’n schoonouders tegenkwamen die met hun zak stiekem ondeweg waren naar ons, en wij in het donker liepen met onze zak voor hen… En bij het spotten van elkander, vruchteloos wegdoken achter auto’s, gierend van het lachen. 
Bron: Van Nul Tot Nu

Bron: Van Nul Tot Nu

Intussen is het wel zo dat een Amerikaanse vriendin in Nederland is rond deze tijd, en ik vraag me toch af wat ze denkt bij een o zo foute “blackface” der Pietermannen,  en of ik haar ooit echt duidelijk zal kunnen maken wat het heuse, authentieke Sinterklaasgevoel van weleer was. Want zwarte pieten zijn niet uit te leggen, hoeveel historisch perspectief ik er ook bij poog te plaatsen, en de snoepsigaretjes mogen ook niet meer. Sint is van de Bart Smit folders gebannen, en de jeugd van tegenwoordig heeft misschien net zo veel benul van wat een ouderwets Sinterklaasfeest inhield als een Amerikaanse in Nederland…
Gelukkig heeft de Hema haar amandelstaven nog.