maandag 30 juni 2014

Post





Net twee lades uit de boekenkast in de woonkamer onder handen genomen... M’n eerste grote liefde liep via de post, en dat is nog altijd wel te merken, eigenlijk. Als je tegenwoordig bij een zogenaamd servicepunt om postzegels vraagt, wordt je aangekeken alsof er ineens hoorntjes uit je voorhoofd zijn ontsproten, en krijg je te horen dat ze die al dagen niet meer hebben. “Misschien dat ze donderdag binnenkomen mevrouw, maar Joost mag ’t weten.” Ik zie zelden nog een brievenbus van dichtbij, want ik heb ’t zo’n beetje opgegeven. Verjaardagspost hoeft bijna niemand meer te verwachten, eigenlijk.  Kaarten komen toch amper tot niet aan, en de postzegels –mits te krijgen- zijn belachelijk duur geworden. (Van mij mag ’t best wat kosten, maar dan wil ik ook wel zeker weten dat ’t aankomt!). Toch is het niet overdreven als ik zeg dat ik honderden kaarten in huis heb. Briefkaarten, dubbele kaarten, en allemaal in de regel meer dan eens dezelfde, want ik koop groot in bij o.a. VistaPrint en het Boekenfestijn. Hele riemen fleurig en ’n tikkie achterhaald briefpapier liggen al jaren ongebruikt in de kast, want ik schrijf eerder een mailtje, en m’n handschrift is zèlfs voor mij onleesbaar, dus daar hoef ik ’t ook niet voor te doen. Alle tinten enveloppen en notecards gingen vandaag door mijn vingers, en ik ben nog niet eens toegekomen aan de lades met de kerstkaarten.


 Tjezus, kerstkaarten…. Ik heb er genoeg voor drie jaar, maar ik wil het verzenden er van eigenlijk minderen tot de meest directe familie en onze vrienden. Een behoorlijk aantal van hen verzend zelf sowieso al niks meer omdat de kosten de pan uit rijzen, of omdat ze te oud of te druk zijn om dat geschrijf aan te gaan. Begrijpelijk. En wetende dat kaarten die wel zijn verzonden, voor een belachelijk groot percentage niet eens aankwam afgelopen jaar (op eentje na die in de lente bij ons in de bus viel vanuit ’n dorp hier praktisch om de hoek), is het animo hier ook behoorlijk aan het teruglopen. Toch merk ik dat ik in hartje zomer adressen zit in te tikken voor stickers. Ook mij wordt ’t handmatig schrijven te veel, en als bijkomend voordeel kan de PostNL  m’n handschrift dan niet meer als smoes gebruiken voor hun Bezopen Bezorging. En bij het uitzoeken van m’n stapels papier, ontdekte ik dat ik zoals gebruikelijk weinig weg kan gooien. Je weet nooit waar ’t goed voor is, uiteindelijk. Tussen de kaarten, enveloppen met bubbeltjesplastic en wat dies meer zij, lagen ook onze overgebleven, ongevouwen trouwkaarten en het drukplaatje waar het zilverfolie aan de voorkant mee gedrukt werd. Even later kwam ik een briefkaart van Kornelis tegen die meteen op de ijskast ging: “…En deze relatie waar ik nu in zit is het mooiste dat me ooit is overkomen…! Kornelis”, uit de tijd dat ik nog in Tilburg woonde. Mijn middelbareschooldiploma kwam voorbij, evenals oude foto’s in zwart-wit, die ik samen met Kornelis in een antiekwinkeltje in Utrecht op de kop tikte. Fragiele doopprentjes en bidprentjes in een mapje. De lades lagen bezaaid met miniroosjes van lint, want de verpakking waar ze in zaten was gescheurd, en in een hoek lagen al even kleurige paperclips. Wat ik met de vele staven lak voor lakzegels moet weet ik eigenlijk ook niet, maar wegdoen? Neu.
… Ik stak ook nog even met een vulpenpunt in m’n vinger, om ’t af te maken.
Er zijn nu twee dozen vol met allerhande papeterie, netjes in stapeltjes gevangen en omwikkeld met elastiekjes, die straks zo in de nieuwe Ikea-kast kunnen… Daar zal er later nog wel ’n doos kerstkaarten bij komen. Maar voor nu denk ik dat ik de tafel eens leeg ga maken zodat we straks naar behoren kunnen eten. Is ook handig.

donderdag 26 juni 2014

Leijpark



Witte veertjes met een lichtgrijze, ribbelige tekening. Ik had er een kartonnen bonbondoosje vol van, naast wat kleurige van de woerden, en spierwitte van de ganzen.  Met het passende, blauwige tafereel van zwanen bij een bosmeertje, was dit het schatkistje waarin ik mijn vondsten uit het Leijpark bewaarde. Niet allemaal natuurlijk, want niet alle ontdekkingen waren veertjes; stekelbaarsjes doen het in de regel niet goed in een kartonnen doos. Al bleken ze uiteindelijk in het jampotje met water in de bijkeuken ook niet zo denderend te floreren, maar dat kon komen omdat ik het visvoer wat kwistig rondstrooide, ’n paar keer per dag. En de aanwezigheid van een kater was ook niet bevorderlijk voor hun gezondheid. Maar, wanhoopt niet! Want het stroompje van de Leij dat achter de volkstuintjes van het park liep, bood altijd meer stekelbaarsjes als de mijne het begaven.



Het 30 hectare beslaand Leijpark, aangelegd in Engelse landschapsstijl, ontworpen door Leonard Springer, en verantwoordelijk voor in ieder geval één onteigening, was eigenlijk bedoeld als werkverschaffingsproject. Hoewel het in 1919 al ontworpen was, ging de spade pas de grond nabij de rivier de Leij in de jaren ’30 in. Pas veel later werden de vijvertjes aangelegd, en nog wat later zouden de grasvelden geschikter gemaakt worden voor grote evenementen. Maar toen ik klein was, was er enkel nog sprake van ’n vijvertje waar ik naarstig langs de oever naar veertjes zocht. Eenden, ganzen en zwanen genoeg in dat kleine poeltje -dat me toen gelijk een zee leek-, evenals gebroken kruiken. Stenen kruidenbitterkruiken, achtergelaten door de locale alcoholisten/zwervers die zo’n beetje tegenover het park gesitueerd waren in een opvangcentrum, en hun eveneens verweesde kapotte Bacardi flessen maakten mijn rondgang extra avontuurlijk, want het gevaar lag toch maar mooi op de loer langs de waterkant! Hoe van een doodgewoon park een jungle te maken… Een lange stok werd een speer met een semi-scherpe punt, die ook dubbele dienst kon doen als vishengel: lange grassprieten aan elkaar gebonden waren mijn vislijn, maar met mijn jampotje langs de Leij had ik doorgaans toch meer succes. Bij het naar huis gaan werd de speer in een boom geworpen, en bij een beetje schudden kwam hij bij het eerstvolgende bezoek trouw naar beneden gedonderd. Dat niemand ooit een oog verloren heeft is een godswonder.



In het kruidentuintje geurde het heerlijk naar lavendel, en kon ik citroengras plukken en knabbelen terwijl ik de namen van de vlinders leerde. Koolwitje, Citroentje, Dagpauwoog, allen in massa’s vertegenwoordigd. Niet de vleugeltjes aanraken, want dan zouden ze sterven…! Hommeltjes konden wel, maar heel voorzichtig. En wat waren ze zacht! M’n vader was de wildexpert in mijn wereldje; mispels, beukennootjes en dergelijke kruisten mijn pad. Dus toen ik op een dag naar ‘m toe kwam met een brokje wit mos, en vroeg wat voor type ’t was, keek ik lelijk op m’n neus toen het “mos” een wit uitgeslagen, beschimmelde hondendrol betrof. De hele weg naar huis heb ik mijn hand vol walging ver voor me uitgestoken, en vloog thuis naar de kraan en de zeep. Pa en ma hebben volgens mij de volledige weg terug gniffelend achter me aan gelopen, al zag ik er dèstijds de humor niet van!



In de tijd dat Nelson Mandela nog op in gevangenschap leefde en het in ’t park gesitueerde Festival Mundial een voornamelijk Afrikaans karakter had –met gratis entree en vrijwillige bijdrage voor “het Goede Doel” dat me als ANC of daaraan gelieerd bijstaat- zijn ook daar aardig wat zomerse dagen verwijld. Het exotische werd naar het burgerlijk Tilburgse getransplanteerd, en eventjes was je elders. Daar op het festival raakte ik verzot op schaafijs (SnoCones) met siroop in de Jamaicaanse vlagkleuren en verzadigd met klappermelk, wat ik inmiddels in geen 20 jaar in die combinatie genuttigd heb. De percussiemuziek die later toegeëigend zou worden door verveelde huisvrouwen met etnische allures en Djembe-aspiraties kwam toen nog uit een ver continent, opzwepend, vrolijk, en toch… Je stond er met een gezond schuldgevoel bij te wiegen, als bleekscheet zijnde, en je gaf met liefde geld uit aan zeepstenen beeldjes waar iemand ergens ver weg dan weer beter van werd. (De vrijlating van Mandiba scheelde toch een hoop aan gewetensbezwaren!). Mijn docent uit de 4e klas stond later, toen het festival inmiddels entree vroeg, altijd achter het kraampje van de Wereldwinkel: hij was het ook die ons op school met de moed van zijn overtuigingen bewust maakte van milieuproblemen, en een kaars liet knutselen van het Amnesty International logo. Met kerst tekende hij een kerststal op het schoolbord, met fabrieken en kerncentrales op de achtergrond, hun dreigende rookwolken boven de stal hangend, de kerstster nukkig stralend ondanks alles. Het was een geitenwollensok, die ook ècht op geitenwollen sokken liep; een man van principes en een uitgesproken moreel kompas dat hij aan ons koters probeerde mee te geven. (Of ’t gelukt is..? Ik sta wel op de spoedactielijst van Amnesty, maar van m’n moeder uit kreeg ik ook nogal wat mee, dus wie zal ’t zeggen?) En ik heb vast nog wel ergens in een doos enkele van de zeepstenen beeldjes die ik bij hem heb aangeschaft, op die zweterige, bijkans uitheemse middagen, waar de lucht zwanger was van wierook en de lucht van kruidig gebakken vlees uit enorme pannen.



Het Leijpark. Voetballen met half door de hitte gesmolten ballen, geel of rood. Badmintonnen op een heuveltje, frisbeeën. Het bruine paard dat wild was van snuiftabak. Keihard fietsen naar het veld waar de luchtballonnen altijd werden opgelaten. De huid op je gezicht voelen samentrekken door de hete lucht van de vlammen, terwijl je aan de mand hangt met toegestroomde mensen, om die goed recht te krijgen voor de instap en oplating. Bijna al mijn herinneringen aan het park draaien om uren die ik daar spendeerde met mijn ouders; Met ma op de fiets naar de vijver, met pa mand-hangen. Ik ben er ook met vriendinnen geweest, maar de beste herinneringen, en ideeën van hoe ouderschap er uit moet zien, heb ik uit de tijd dat ik zes, zeven, acht jaar, en ouder was… En ooit zo enthousiast naar Festival Mundial liep met hen, dat ik halverwege er pas achter kwam dat ik op m’n pantoffeltjes liep en niet op gewone schoenen. (Moest ik weer helemaal naar huis!).



Een doos met veertjes, verloren in de tijd, een pot met stekelbaarsjes, en o ja, enkele grote keien die ergens in een Tilburgse tuin zijn achtergebleven… Ik ben in geen jaren naar het Leijpark geweest, al rijden we er altijd wel langs af als we bij m’n moeder op visite gaan. Behoefte om er heen te gaan is er niet echt. Het is nu toch anders: de vijver is kleiner dan toen ik 5 was, onveranderd of niet. En met je 35 jaar ga je niet meer op je blote poten in een iel riviertje stekelbaarsjes staan vangen.







...Toch jammer.

woensdag 11 juni 2014

Zeventien Jaar



 
Als op vrijdag de 13e Juni de Nederlandse voetbalgekte losbarst, zit ik met m’n hoofd heel ergens anders. Niet alleen omdat ik niets met voetbal heb, maar ook, of liever, voornamelijk, omdat Doug dan 17 jaar dood is. Ik heb ‘t nog eens nagerekend, want het kan bijna niet zo lang geleden zijn, maar het is echt zo. Zeventien jaar. En er is nogal wat gebeurd in die tijd. Niet in de laatste plaats het ontmoeten van, en trouwen met, Kornelis. Bewijs dat hoe verknipt je ook bent, hoe verkloot je leven ook is, soms komt ’t toch nog wel een “soort-van” goed.
Vandaag maakte ik aanstalten om wat behang af te trekken in de gang. Die moet namelijk af zijn voor de nieuwe vloer er over een maand of wat in komt, want die Fix/Finish Knauf-zooi hoef ik niet op m’n fonkelnagelnieuwe laminaat. Bij het neerhalen van de lijsten die aan de muren hingen, hield ik ook weer de kleuren-ets in m’n handen die ik na Dougie’s dood kocht. Een langwerpig tafereel van zeilbootjes met witte zeilen op een nachtelijk meer. Toen ik het in de Nieuwlandstraat in Tilburg bij een galerie in de etalage zag liggen, liet het stuk me niet meer los. Deze was voor mij, ik wist ‘t zeker. In die tijd zag ik seintjes van boven in alles, en of het ook echt ’n signaaltje was of niet, dit soort dingen hielden me staande. Voor zover ik m’n toenmalige staat “staande” kan noemen.
Efin, in een van Doug’s brieven sprak hij over een heuveltje, waar hij op zonnige dagen op ging liggen en van daaruit de zeilbootjes op Lake Ontario kon zien. Ergens staat me bij dat hij daar soms ook herten zag, maar dat kan een toevoeging zijn vanuit mijn eigen mentale plaatje. Hoe dan ook, zeilbootjes met witte zeilen, op Lake Ontario. Hij voelde zich vrij, als hij dat beeld voor zich had.
Getroffen door de kleuren-ets van bootjes in die etalage, ging ik een beetje in verwarring naar huis. De ets was lichtelijk boven mijn budget, maar hij liet me niet los. Na veel bakkeleien zijn m’n moeder en ik alsnog naar de galerie gegaan om ‘m aan te schaffen. Ze was er vast van overtuigd dat ik er spijt van zou krijgen, maar tot op heden is dat nog niet gebeurd. Het is zo’n plaatje waar je een beetje in kunt verdwalen met je gedachten. Even op een heuveltje liggen na een warme dag, kijkend naar de bootjes. Een verbinding met een tijd, een persoon, die toen nog in leven was en misschien hetzelfde gevoel had. Och, ik weet ’t niet…
Zeventien jaar. Volgend jaar achttien. Zo oud was ik net, toen hij stierf. Een -voor mij- half mensenleven geleden.  Ik ben nu ruim 10 jaar ouder dan hij ooit zou worden. De cijfers verliezen al hun betekenis, hoe meer ik er aan denk. Onvatbaar, onbegrijpelijk…. Want als ik lang over ‘m nadenk is de pijn in m’n borstkas weer terug, het gemis weer groot. M’n leven is goed nu. Gold dat ook maar voor hem. Ik hoop ‘t, ergens, in een of andere vorm. Dat het niet vergeten, en het blijven houden van, toch verschil maakt voor ‘m. 
 Zeilbootjes. Er staat er ook een op het Canadese dubbeltje. M’n "aller-favorietste" muntstukje ter wereld. Drie keer raden waarom.