(Wegens privacyoverwegingen zijn er geen foto's van andere mensen geplaatst buiten mezelf, en is de code van de staart van 't vliegtuigje onherkenbaar gemaakt)
Vorig jaar
hadden Kornelis en ik hoog bezoek in Baarn. Mijn Canadese vriendin, Lynda, en
haar vaste reisgenootje Sharon, kwamen over naar Nederland. Ik had Lyn en Shar
al zo’n 9 jaar niet meer gezien, en er was dus ook aardig wat in te halen. M’n
trouwjurk werd uit de kast getrokken, evenals ons trouwalbum, en de door hen
destijds gemiste high tea werd dunnetjes overgedaan bij Greenfields. Maar wat
de meeste mensen niet weten is dat mijn vriendschap met met name Lynda, een
reliek is uit een behoorlijk roerige tijd.
Ik was 18 toen
mijn toenmalige Canadese vriend overleed. De immigratiepapieren waren al aangevraagd
en de gebloemde zomerjurk voor onze bruiloft hing al in de kast, toen zijn zus
me belde met het bericht dat Doug “een ongeluk” had gehad. In de tijd daarna
begon ik te schrijven; in mijn onmacht kon ik weinig anders dan dat, naast
huilen. Diezelfde ochtend nog heb ik eerst brieven geschreven naar zijn
familie, en ik kwam er achter dat ik niet kon stoppen. Van het een kwam het
ander, en langzaamaan kwam er een artikel uit. En, zo bleek, stukken die je
schrijft om de herinnering aan iemand levend te houden, kan je beter en makkelijker
verspreiden via internet dan via je oude oranje typemachine die op een
tweedehands markt is gekocht van een oud patholoog-anatoom. De punt die gaatjes
achterlaat in ’t papier is charmant en zo, maar uiteindelijk houdt je gatenkaas
over, geen artikel dat je inzend naar Amerikaanse, Canadese en Engelse bladen.
Dus ik schafte een computer met een modem aan, werd lid van HetNet en zette
mijn eerste stapjes op het internet.
Wat begon als
een queeste om zoveel mogelijk mensen attent te maken op het feit dat er ooit
iemand als Dougie bestaan had, groeide al snel uit naar een uitgebreidere,
therapeutische oefening. Ik kwam praatgroepen tegen online waar ik h/erkenning
vond, en langzaamaan leerde ik nieuwe mensen kennen die an sich losstonden van
het in die tijd voor mij allesomvattende thema van verlies. Na ongeveer anderhalf
jaar leerde ik een jonge student kennen die studeerde aan de universiteit van
Toronto. Zijn schermnaam refereerde naar een stuk van Shakespeare, zijn gevoel
voor humor was droog, hij hield net als ik van Star Trek, en hij was onzeker
als de pestpokken, al zou je dat nooit uit de chats opmaken. Nooit een vriendin
gehad, slungelig, veel te verlegen, en een verrot zelfbeeld. Sean was een jaar
ouder dan ik, en hoewel hij een vrij gezegend leventje had gehad met relatief
weinig drama, zat hij toch wat met zichzelf in de knoop. Het enige waar hij
zeker van was was zijn einddoel: hij moest en zou piloot worden. De telefoongesprekken
die we hadden werden hoe langer hoe uitvoeriger, er sprong een voorzichtige
vonk over die mij en hem verbaasde, en na een paar maanden besloten we dat we
elkaar dan toch maar eens moesten ontmoeten. En zo zat ik weer in een vliegtuig
richting Canada, wat toch een wat emotionele zaak was. De laatste keer was,
uiteindelijk, om een graf te bezoeken.
Sean wachtte me
op op Pearson International, en samen reden we naar een motel. (?!) Hij woonde
nog thuis, en wat ik toen nog niet wist, was dat hij nog niemand over me verteld had. Hij was wel naar het vliegveld gegaan,
maar hij had geen moment geloofd dat er ook daadwerkelijk iemand uit zou
stappen. Op weg naar Oshawa bleef hij dan ook steeds onwennig naast zich in de
auto kijken; ik zat er toch echt. Ik weet niet wie er meer van ondersteboven
was. Hij, dat ik de halve wereld over was gevlogen voor hèm, of ik, dat hij
echt verwachte dat iemand zo’n uitgebreide, zieke grap met hem uit zou halen. Zijn
ouders wisten ook niet wat ze aanmoesten met iemand die zomaar bijna letterlijk
uit de lucht kwam vallen: Dan, toen nog in actieve dienst als inspecteur van
politie, en Lynda, net als nu nog, bibliothecaresse, hadden ineens een meid met
zwartgeverfd haar voor hun neus, waar ze niets van wisten behalve dat dit dan
de vriendin was van hun stervensverlegen zoon. Voor hen zal het ’t equivalent zijn
geweest van een Russische of Thaise mail-order bride, en toch werd ik buitengewoon
hartelijk ontvangen.
Die tijd in
Oshawa was bijzonder. Ik ontdekte dat verliefd zijn dus nog wel kon, Sean
ontdekte dat iemand verliefd op hèm kon zijn, en voor ons beiden veranderde er
in korte tijd dus vrij veel. Hij werd zienderogen zelfverzekerder, stelde me
voor aan zijn beste vriend en de collega’s op het vliegveldje waar hij werkte
als zweefvliegtuigsleper en manusje-van-alles, en waar zijn kleine vliegtuigje
geparkeerd stond. Sean was namelijk mede-eigenaar van een kleine rode Grumman
Tiger, zoals hij zelf zei “met pooier-interieur”, aangezien de zittingen waren
gezegend met diep rood fluweel.
De eerste keer
dat we samen gingen vliegen, had ik het gevoel dat ik plaatsnam in een
doodskist. Veel dieper was het ook niet. Het vliegtuigje was klein, en ik
voelde me enorm kwetsbaar. Eenmotorig betekende geen back-ups als er iets fout
ging. Eenmotorig betekende SplatKaboem! Het minuscule vehikel ging echter wel
de lucht in toen Sean de knuppel langzaam naar zich toe trok, en de wiebelende
vleugels braken wonderwel niet af. Op onze koptelefoons was wat bebabbel van de
verkeerstorens van Oshawa en Pearson International, en alle andere kleine bemande
vliegveldjes daar tussen in. Het was fantastisch. We vlogen lichtelijk naar het
noorden, en landden bij een onbemand vliegveldje vlak bij een berg waar een
kruis op stond. Ik was verkocht. We vlogen naar een veldje bij Bancroft, waar
we in een Twin Peaks-achtige diner aan de kersenvlaai en chocolademelk zaten
voor de lunch. Het leven was ineens een Amerikaanse roadmovie, maar Route 66,
dat was het helblauwe, Canadese luchtruim! En Sean verruilde het control tower-gebabbel
voor een heus radiostation. James Brown liet ons weten dat hij zich goed
voelde, zoals hij wist dat hij zou doen. Mijn mond viel open van verbazing, en
Sean lachte zich een breuk: het was een radio,
dus ja, radio ontvangen kon dus ook! De kleine wonderen van een GPS, in de tijd
lang voor de TomTom, en James Brown die met ons mee vloog, waren nog maar het
topje van de ijsberg.
Sean legde uit
dat als je in een wolk vloog, je geen hand voor ogen zou zien, alleen maar wit
en dansende stippeltjes als bij sneeuwblindheid. En dat daar veel
amateurpiloten zich te pletter vlogen omdat ze boven en onder niet meer konden onderscheiden.
Tegen de tijd dat ze hun knuppel weer naar zich toe trokken was het te laat, of
trokken ze in hun paniek zo snel dat de motor uitviel. Hoe dan ook, kerr-splat.
Uiteraard vloog hij daarop schapenwolkjes binnen waarbij ik penen zweette, en
legde hij koelbloedig uit hoe je ‘blind’ kon vliegen, puur op instrumenten. De
wolken weer uit haalde hij zijn handen van zijn knuppel, vouwde zijn armen over
elkaar, en wenste me succes. Het was de eerste keer, maar niet de laatste, dat
ik zelf met zijn vliegtuigje vloog.
Bizar genoeg
kon ik beter op instrumenten vliegen dan op m’n oogballen; met geen
mogelijkheid kon ik de horizon recht voor ons houden, en bij Pearson zal er
aardig wat gelachen zijn om het vliegtuigje dat op de radar dronken door het
luchtruim stippelde, voordat ik doorkreeg dat een horizon aanhouden makkelijker
ging op de op ’t dashbord aanwezige dials, dan met ’t blote oog. Sean had nog
nooit zo iemand meegemaakt, en vond me maar een rariteit. Maar wel een leuke,
dus och.
Nachtvluchten
waren van een compleet ander kaliber. De lichtjes van Oshawa, Toronto en
Hamilton onder ons, net na zonsondergang, gaven een uitermate kersterig gevoel.
Hij deed wat touch’n’go’s bij onbemande vliegveldjes om te laten zien dat de
landingslichten dan vanzelf aan en uit gingen –waarbij ik kirde van plezier- als
we aanvlogen, het tarmac aantikten, en meteen weer opstegen. Toen we
terugvlogen van Hamilton naar Oshawa was de volle maan reeds opgekomen. Aan
mijn rechterhand glitterden de lichtjes van Toronto. Aan mijn linkerhand
weerspiegelde de maan op Lake Ontario. “Mik maar op die lichtjes, dat is the ‘Swa.”
Ik, de instrumenten, en het gloeiende baken in de nacht, kwamen er samen wel
uit.
Er was meer… Een touch’n’go naast de CN Tower, op
het vliegveldje op Lake Ontario, en de keer dat we naar New York wilden
vliegen, maar ik de douane niet door kwam omdat ik geen speciaal visum had voor
luchtverkeer. (Ik heb wel even op dat vliegveld in Buffalo geplast, al mocht ik
eigenlijk niet uitstappen. Wraak voor hun weigering!). We hebben het nog eens
geprobeerd via Niagara Falls, met de auto, maar ook dat was geen daverend
succes. De douanier reageerde op een grapje van Sean met het commentaar dat hij
me met alle liefde een gat tussen de ogen schoot, terwijl ik daar braaf een
formulier in stond te vullen. We kwamen na een bezoekje aan ’t national park
terecht in een ghetto, waar we als enige twee blanken niet echt veilig waren.
Dit stond zo haaks op hoe ik Canada kende, multiculti allemaal-anders-maar-allemaal-Canadees,
dat ik wat mij betrof nooit meer naar de VS hoefde. We zijn misschien een
uurtje in Niagara USA gebleven voor we weer teruggingen, de grens over. Een
dikke blonde Canadees met een gezonde blos verwelkomde ons terug: ik kon hem
wel kussen.
Met
Sean ging ik naar Riverdance in the Royal Tomson Hall en The Phantom of the
Opera in het Pantages theater. Ik leerde de muziek van Loreena McKennit kennen. Ik winkelde
met z’n moeder, zwom met z’n nichtje, keuvelde met oma... We dronken limonade
in de tuinen van de Parkwood Estate en bezochten een permanente antiekmarkt die
toen nog aan de Queen’s Quay in Toronto zat. En ja, we trokken ook even naar
Georgetown, waar ik met Doug had gewoond. Ik stelde ze aan elkaar voor op
Hillcrest Cemetery. Sean begreep dat ik daar behoefte aan had. Maar dat was
niet alles wat hij wel inzag, en ik nog niet.
In het restaurant van de Canadian National Tower |
Met uitzicht op de Niagara en Horseshoe Falls, vanuit de VS bekeken. |
Sean’s droom van
internationaal piloot worden was iets waar hij letterlijk zijn hele leven voor
gewerkt had. Op z’n 6e had hij al een brief gestuurd naar
vliegmaatschappijen om te vragen wat voor mensen ze aannamen en welke opleiding
zij wilden dat hij volgde, en zijn bestaan heeft hij op hun responsen
ingericht. Hij was zo jong toen hij genoeg vlieguren had om een fatsoenlijk
vliegbrevet te krijgen, dat hij nog maanden moest wachten tot hij de wettelijke
leeftijd had; hij stond in de provinciale krant als Canada’s jongste piloot.
Zijn universitaire studie, al haatte hij alles wat met school en de daarmee
samenhangende ongemakkelijke sociale situaties samenging, was totaal en geheel
gericht op wat Air Canada zocht in haar piloten. Hij onderhield contacten met
andere vliegeniers, en er was hem al een baan in het vooruitzicht gesteld in
China, mocht hij niet meteen in Canada aan de bak kunnen. Wat hij daarbij niet
kon gebruiken was iemand als ik. Iemand die niet dagen achtereen alleen gelaten
kon worden omdat ze niet alleen naar de supermarkt durfde. Ik zou daar zonder
een kik te geven verhongeren, en dan hadden we ’t alleen nog maar over Canada,
waar ik dan tenminste de taal machtig was. Hij kon zijn droom niet opgeven, en
ik kon dat niet van hem vragen. Ik ging terug naar Nederland, en enkele weken
later kwam het hoge woord er uit. Hij zag een toekomst niet gebeuren. Ik was
boos, teleurgesteld, en zag uiteindelijk ook wel in dat hij gelijk had. Hoewel
de diagnose borderline nog jaren op zich zou laten wachten, was al wel
duidelijk dat gewoon functioneren er voor mij niet in zat; een partner zou daar
op ingesteld moeten zijn. En Sean kon en wilde zo’n offer niet brengen, niet na
al dat harde werk. Alles wat hij zelf niet onder woorden kon brengen, kreeg ik
via Lynda te horen. Ze had het er zelf ook moeilijk mee; ze was al lang blij
dat haar zoon eindelijk een vriendin had, waar ze zowaar mee uit de voeten kon
ook nog... Ze vertelde me dat ze de Sean zoals ze ‘m nu meemaakte, nooit gekend
had. Deze jongen làchte zowaar, was niet de ernstige, sombere jongeman die al
oud en bitter was voor z’n 12e. Hij liep met een rechte rug in plaats van
lichtelijk gebogen, weggedoken tussen zijn schouders. Ze zag zelf ook wel dat
we als stel totaal verkeerd voor elkaar waren op de lange duur, maar op dat
moment, vond zij, was ik precies geweest wat hij nodig had. Voor mij gold ontegenzeggelijk
hetzelfde. Na Doug dacht ik dat ik de rest van m’n leven alleen zou blijven. Maar
vonken konden nog wel degelijk overspringen, en ik hoefde m’n hart niet te
verraden; er was plek genoeg voor meer dan alleen ’n herinnering. Ergens had ik
er vrede mee; ik gunde Sean ’t beste, en in de context van zijn leven viel ik
daar niet onder. En zoals ik niet kon zijn wat hij in de dagelijkse praktijk nodig
had, zo kon hij ook niet voor mij zijn wat ik behoefde. Lynda bedankte me
uitvoerig en beloofde contact te houden. Ik dacht dat het wel zou slijten, maar…
Inmiddels ben
ik 34, Lynda is de zestig gepasseerd. Sean is getrouwd met een collegaatje van
Lynda; een lieve, mooie meid, die zelfstandig is, slim, en ‘m een zoontje heeft
gegeven. ‘t Jochie is om op te vreten, en ze zijn gelukkig met z’n drietjes. Lynda
en ik wisselen e-mails en foto’s uit, en vorig jaar zagen we elkaar voor ’t
eerst in negen jaar. Ze ontmoette Kornelis, en stak niet onder stoelen of
banken dat ze blij was dat ook ik een partner had gevonden die wèl bij me paste.
(Het was ook even zoeken, maar dan heb je ook wat!) Het was bizar om met elkaar
om een tafel aan de thee te zitten en te praten over waar het toen mis ging, en
hoe ’t toch eigenlijk voor iedereen goed uitgepakt had.
Lynda heeft woord gehouden, het contact heeft al
die jaren overleefd. En al ben ik geen
held als het aankomt op dingen onthouden… De maan die weerspiegelt in Lake
Ontario staat me nog altijd helder voor de geest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten