Foto: Kornelis Kalsbeek 1-1-2016 |
Een van hen hing het verwrongen verkeersbord op een paaltje. Op de rand van
volwassenheid, zo onvolwassen zijn om met ogenschijnlijk zwaar vuurwerk
wegbewijzering op te blazen. Ik dacht nog, eigenlijk moet ik de politie bellen.
Burgerplicht en zo... Maar toen zagen ze me staan, champagneglas in de hand,
bij mij en bij hen, en de volledige groep draaide zich om als waren ze
pod-people uit Invasion of the Body Snatchers: glazen werden geheven naar mijn
raam. Ik knikte, hief het mijne, en dacht, wat ben ik ook een muts. Ergens vond
ik het wel een leuk gebaar. En de gemeentebelasting is toch al betaald.
Het is jaren geleden dat ik zelf vuurwerk afstak. Tussen astma en
de rotzenuwen krijgen van mensen die dan ook buiten zijn, is er weinig
ruimte voor vuurwerk en kruitdampen. Daar komt bij, het is belachelijk duur,
en het mooie siervuurwerk van vroeger is inmiddels onbetaalbaar. Als geld
dan toch aan iets vluchtigs gespendeerd moet worden, dan aan
een aantal goed gevulde schalen op tafel met eten, en wat drank voor mijn
gasten. De belangrijkste overweging is echter de angst bij onze
huisdieren. Nacht hield zich nog redelijk staande, maar Muis was een tijdje in
geen velden of wegen te bekennen. Zoals altijd met Nieuwjaar, sliepen ze
afgelopen nacht veilig bij ons in de slaapkamer. Als ik hen niet bang wil maken
met vuurwerk, wil ik dat net zo min bij de katten een paar deuren verder doen,
of de hondjes van hier boven bij de lift.... De angst van dieren is zowat
tastbaar, en ik moet eerlijk bekennen; met de harde carbidachtige knallen, hang
ik zelf ook soms van schrik half in de lamp. Om me snel weer te herstellen,
want de katten voelen mijn schrik natuurlijk ook weer aan.
Afin, ik stond dus naar het vuurwerk te kijken met mijn schoonmoeder naast me.
Man en schoonpa stonden op het balkon te fotograferen, dus wij hadden een
momentje om tegelijkertijd getroffen te worden door nostalgie. Ze
vertelde me hoe “de jongens” (haar broers) vroeger Gillende Keukenmeiden
afstaken, en ze op een of andere manier altijd haar kant uit leken te komen.
Ikzelf dacht terug aan mijn jeugd in een volksbuurt in Tilburg. Ik heb daar op
dezelfde voortuinmuurtjes gezeten als mijn moeder als kind voor mij, een
laatste stukje Tilburg-Zoals-Het-Was voordat het werd afgebroken. Vuurwerk was
iets dat we afstaken met de hele buurt, eigenlijk. De meeste mensen daar
hadden een heel klein inkomen, (zeg maar rustig dat ze ronduit arm waren), maar met
z’n allen maakten we er toch iets leuks van. Echt de Bourgondische, bijna
vooroorlogse gedachte waar ook het fenomeen Brabantse Koffietafel aan
ontsproot: we hebben niet veel, maar samen komen we een heel eind. Sierpotten
met bloemfonteinen, gouden en zilveren regen, inderdaad wat gillende
keukenmeiden, en van die tolletjes die er uit zagen als bijtjes. Die
laatsten mocht ik zelf afsteken, (mam’s sigaret aan het “angeltje”) en ik wierp
ze onze tuin of de straat in vanaf de deuropening. Want om een of andere reden,
net als bij mijn schoonmoeder vroeger, wisten die kleurige tolletjes mijn
voeten ook altijd goed te vinden. Díe hadden ze voetzoekers moeten
noemen! Ik was er een beetje bang van, maar dat maakte de pret alleen maar
groter. En in het nieuwe jaar bezemde de hele straat eventjes de boel aan.
Een samen uit, samen thuis gevoel overheerste. De moeders kletsten wat
bij, de kinderen zochten naar de rode, blauwe en paarse parachutes.
Tegenwoordig is ook dat veranderd: straten liggen ook in het
keurige Baarn bezaaid met vuurwerkafval. Weinigen die zich geroepen
voelen de zooi van een ander op te ruimen, want de afstekers doen het in ieder
geval zelden zelf. En met de eerste regen verworden de rotjes tot het rode
papier-maché in en tussen het plaveisel.
Een van de afstekers gisterenavond had een doos vol sierpotten die hij naast
elkaar plaatste en een voor een afstak. Met een aansteker nog wel, de amateur.
Althans, dat was de bedoeling. Vanuit het raam was voor ons al duidelijk dat
dat plan de mist in zou gaan: de potten stonden dicht op elkaar, dus het vuur
van de een ontvlamde de ander. Enkelen vielen om, een kleurige regen van vuur
spuwend richting ons balkon, waar zowel schoonpa als echtgenoot vertoefden.
Aangezien er niet gegild of gevloekt werd, en er niemand naar binnen kwam
gerend, ging ik er maar van uit dat de nabijheid van de ontbrandingen slechts
mooie plaatjes opleverden. Had er nog gelijk in ook. Maar je zou toch denken
dat mensen die een bepaalde leeftijd bereikt hebben weten dat je potten niet
naast elkaar moet zetten, en beter iets aan kunt steken met een aansteeklont of
een sigaret. Schoonma zei nog dat mensen veel minder rookten dan vroeger, maar
ik rookte als kind ook niet: ik had gewoon een zelfgerolde filtersigaret van
mam om de boel mee aan te steken, want open vuur bij kruid is gewoon stom. (En
als je een vuurwerkpakket van honderden euro’s kunt kopen, kan een pakje
Belinda er toch ook nog wel af? Kàn je een stel vingers schelen). Terwijl ik me
druk maak als een oud wijf over vuurwerkveiligheid zie ik mezelf weer staan in
de tuin van een ander huis. Ik was wat ouder, maar niet véél ouder…. Mijn
voormalige wijk was inmiddels afgebroken en vervangen met grijs-witte
blokkendozen. In onze nieuwe achtertuin stond een grote jerrycan met benzine.
Ik had mini-rotjes dat jaar. Niet veel groter dan een lucifer, en net iets
dikker, in vrolijk rood en groen. Het doosje met rotjes lag op de jerrycan, en
in diens nabijheid stak ik, heel verantwoord, de rotjes aan met een peuk. Héél
veilig ook... Mam kreeg zowat een appelflauwte toen ze me ontdekte op die plek,
want zoveel had het niet gescheeld of het hele huis was ontploft... Is gelukkig
met een sisser afgelopen, al te letterlijk.
Strijkers, bestaan die nog? De jongens op mijn basisschool hadden het inmiddels
controversiële, want illegaal en levensgevaarlijke vuurwerk in handen hadden
gekregen. Er staat me vaag iets van bij dat een van hen er nog een brandwond
aan over had gehouden. En had iemand’s broertje niet een oogverwonding
opgelopen? Vuurwerk werd steeds gevaarlijker. En toegegeven, spannender.
Och, alles gaat voorbij. Inmiddels ben ik zo’n type dat petities tekent tegen
vuurwerk. Dieren zijn angstig, ik durf zelf de straat niet over als ze er mee
bezig zijn, –en het geknal begon al in oktober- het geeft een hoop rotzooi,
vernielingen, brand en milieuverontreiniging… Gezond is ook anders, en er zijn
een hoop mensen met COPD in Nederland… Erg veel genade voor hen die afsteken en
slachtoffer worden van hun eigen stupiditeit heb ik niet, maar voor onschuldige
omstanders dan weer wel. Ik zie liever professioneel vuurwerk op een plek dan
de onrust die weken voor oud en nieuw al de straten beheerst. En voor hen die
zeggen dat het allemaal wel meevalt… Die hebben gisteren dat hondje niet
hartverscheurend horen janken. Het was zo hard dat we ’t boven het middernachtelijk
rumoer uit hoorden; geen specifiek angstig gejank, maar gevuld met wanhoop en vooral
píjn... Zowel Kornelis als ik renden naar de voordeur, maar we zagen ‘m nergens.
Ik hoop dat ’t goed gaat met het beestje. En dat die twee katten van ons snel
weer ontspannen, want de stress-diarree komt me nu wel een beetje m’n oren uit.
En met die laatste visueel levendige
zin, sluit ik dit stukje maar eens af… Geen dank, graag gedaan! En gelukkig Nieuwjaar!